• 0

Belangrijk voor iedereen met een Managementovereenkomst!

CRB kijkt naar materiële werkelijkheid. De vraag blijft echter of er ook sprake is van een 'gezagsverhouding' indien de DGA niet buiten zijn wil kan worden ontslagen door de AVA.

 

LJN: AZ8765, Centrale Raad van Beroep , 06/1650 ALGEM Print uitspraak

Datum uitspraak: 15-02-2007

Datum publicatie: 19-02-2007

Rechtsgebied: Sociale zekerheid

Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: Heeft het het Uwv de vennoot van de VOF terecht verplicht verzekerd geacht ter zake van zijn voor appellante verrichte werkzaamheden? Managementovereenkomst tussen de besloten vennootschappen.

Uitspraak

06/1650 ALGEM

 

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

 

op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 februari 2006, 05/1012 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

 

Datum uitspraak: 15 februari 2007.

 

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 januari 2007, waar partijen - beiden met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.

 

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de in rubriek II van de aangevallen uitspraak opgenomen feiten en omstandigheden.

Bij het besluit, na bezwaar, van 6 juni 2005 heeft het Uwv de aan appellante opgelegde correctie- en boetenota?s over de jaren 2000 tot en met 2003 gehandhaafd. Deze nota?s zijn een gevolg van een bij appellante in 2004 gehouden looncontrole over de jaren 1999 tot en met 2003, waarbij is gebleken dat appellante betalingen heeft gedaan aan de [naam VOF] (hierna:VOF) voor werkzaamheden die zijn verricht door ??n van de vennoten, te weten [naam vennoot] (hierna: [de vennoot]) in de periode mei 1998 tot en met 9 februari 2004. Deze betalingen zijn niet in de loonadministratie van appellante verantwoord. In de zienswijze van het Uwv is [de vennoot] bij appellante werkzaam geweest in een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Bij de oplegging van de boetenota?s is het Uwv uitgegaan van opzet en/of grove schuld.

 

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 juni 2005 ongegrond verklaard.

 

In hoger beroep is namens appellante de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.

 

In geding is allereerst de vraag aan de orde of het Uwv [de vennoot] terecht verplicht verzekerd heeft geacht ter zake van zijn voor appellante verrichte werkzaamheden. De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, in bevestigende zin.

 

Naar het oordeel van de Raad zijn de drie essenti?le kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, te weten de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de loonbetalingsverplichting en de gezagsverhouding, in de arbeidsverhouding tussen appellante en [de vennoot] aanwezig.

De Raad overweegt daarbij in de eerste plaats dat de omstandigheid dat sprake is van een managementovereenkomst, die is gesloten tussen besloten vennootschappen, niet er aan in de weg staat om een arbeidsovereenkomst aanwezig te achten, indien de feiten en omstandigheden van het desbetreffende geval duidelijk wijzen op het bestaan van een zodanige overeenkomst.

 

De Raad verwijst vervolgens naar zijn jurisprudentie dat als er binnen de desbetreffende vennootschap, waarmee de overeenkomst is gesloten geen andere werknemers zijn die de desbetreffende werkzaamheden kunnen uitvoeren en het contract met de vennootschap derhalve feitelijk is gesloten met het oog op de persoonlijke inzet van de directeur van de vennootschap er de facto sprake is van een persoonlijke arbeidsverrichting. Blijkens de onder de gedingstukken bevindende managementovereenkomst gesloten tussen appellante en [naam besloten vennootschap], waarvan [de vennoot] directeur enig aandeelhouder is, is ter uitvoering van deze overeenkomst [de vennoot] namens [naam besloten vennootschap] als statutair bestuurder van appellante ter beschikking gesteld. Daarnaast is in deze overeenkomst bepaald dat een gekwalificeerde vervanger de functie en taken van [de vennoot] kan uitoefenen, mits met voorafgaande schriftelijke toestemming van appellante. Derhalve is de Raad van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in casu sprake is van de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting.

 

Ten aanzien van de verplichting tot loonbetaling is de Raad van oordeel dat de aan [de vennoot] - in de managementovereenkomst overeengekomen - gedane betalingen een re?le contraprestatie voor de verrichte arbeid zijn. Hieraan doet niet af dat de betalingen zijn verricht aan de VOF, waarvan [de vennoot] ??n der vennoten is. Middels die VOF komt die betaling [de vennoot] immers ten goede.

 

Met betrekking tot de gezagsverhouding stelt de Raad ten slotte vast dat [de vennoot] als statutair directeur van appellante zijnde ten gevolge van de statutaire bepalingen onder (direct) gezag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders staat, gegeven de mogelijkheid van ontslag door de Algemene Vergadering buiten zijn wil.

 

Aangezien de Raad ook overigens geen grond heeft kunnen vinden om het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante en [de vennoot] in twijfel te trekken, heeft het Uwv dan ook terecht over de aan [de vennoot] over de jaren 2000 tot en met 2003 verstrekte vergoedingen premies geheven. Hieruit volgt dat het besluit van 6 juni 2005 wat de correctienota?s betreft stand kan houden.

 

Met betrekking tot de bij besluit van 6 juni 2005 gehandhaafde boetenota?s over de jaren 2000 tot en met 2003 stelt de Raad vast dat appellante ten aanzien van [de vennoot] niet heeft voldaan aan de voor haar op grond van artikel 10, tweede lid, van de Co?rdinatiewet Sociale Verzekering geldende verplichting, zodat het Uwv gehouden was een boete op te leggen. De stelling van appellante dat in het onderhavige geval geen sprake is van opzet dan wel grove schuld, kan de Raad niet volgen. Een werkgever zal zich er in het algemeen bewust van moeten zijn welke loonopgaven hij moet doen. In geval van twijfel of onduidelijkheid ligt bij de werkgever echter de verantwoordelijkheid daaromtrent informatie in te winnen bij het Uwv. Appellante heeft zulks niet gedaan. Gelet op deze omstandigheid heeft het Uwv terecht opzet en/of grove schuld aangenomen.

Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het Uwv terecht een boete heeft opgelegd ter hoogte van 25% van de verschuldigde premies over de jaren hier in geding.

 

Gelet op het hiervoor overwogene komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.

 

De Raad ziet ten slotte geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

 

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

 

Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2007.

 

(get.) G. van der Wiel.

(get.) D. Olthof.

 

PR/120207

 

Link naar reactie

Aanbevolen berichten

12 antwoorden op deze vraag

  • 0

LJN: AZ8791, Centrale Raad van Beroep , 06/1257 ALGEM Print uitspraak

Datum uitspraak: 15-02-2007

Datum publicatie: 19-02-2007

Rechtsgebied: Sociale zekerheid

Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: Privaatrechtelijke dienstbetrekking. Managementovereenkomst.

Uitspraak

06/1257 ALGEM

 

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

 

U I T S P R A A K

 

op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 januari 2006, 04/47 (hierna: aangevallen uitspraak),

 

in het geding tussen

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

 

Datum uitspraak: 15 februari 2007.

 

I. PROCESVERLOOP

 

Namens appellante heeft mr. J.J.M. van Lint, advocaat te Sassenheim, hoger beroep ingesteld.

 

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

 

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2007, waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Van Lint, voornoemd. Het Uwv heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.

 

II. OVERWEGINGEN

 

Appellante heeft ten doel te voorzien in de stoffelijke belangen van haar leden, door in het kader van haar onderneming op het gebied van harde vloerbedekking in het algemeen en parket in het bijzonder, overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen te sluiten.

 

Naar aanleiding van een van de kant van het Uwv gehouden looncontrole op 5 juli 2002 zijn aan appellante correctienota?s van 14 mei 2003 en boetenota?s van 20 mei 2003 uitgereikt, welke na bezwaar bij besluit van 28 november 2003 zijn gehandhaafd.

 

Aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde correctienota?s ligt het standpunt van het Uwv ten grondslag dat uit de looncontrole is gebleken dat appellante betalingen heeft gedaan aan [de besloten vennootschap] voor werkzaamheden die zijn verricht door de directeur enig aandeelhouder van deze vennootschap, te weten [directeur/aandeelhouder van de b.v.] (hierna: [betrokkene]) in de periode 1 januari 1997 tot en met 2002. Deze betalingen zijn niet in de loonadministratie verantwoord. In de zienswijze van het Uwv heeft [betrokkene] bij appellante verzekeringsplichtige arbeid verricht op grond van het bepaalde in artikel

3 van de sociale werknemersverzekeringswetten.

Het Uwv heeft daarbij overwogen dat alle voor een dienstbetrekking vereiste elementen, zijnde de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de verplichting tot loonbetaling en de gezagsverhouding, aanwezig worden geacht. Bij de oplegging van de boetenota?s is het Uwv uitgegaan van opzet en/of grove schuld.

 

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 november 2003 ongegrond verklaard.

 

Partijen zijn allereerst verdeeld over de beantwoording van de vraag of [betrokkene] als directeur en enig aandeelhouder van [de besloten vennootschap] vanaf 1 januari 1997 in dienst van appellante werkzaam is geweest.

 

Tussen appellante en [de besloten vennootschap] is een managementovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat [betrokkene] namens [de besloten vennootschap] de voorzittersfunctie en de daaruit voortvloeiende (management)taken van het bestuur van de co?peratie zal verrichten tegen een basis-managementvergoeding van f 72.000,-- per jaar.

 

Namens appellante is onder meer het volgende naar voren gebracht.

 

Het Uwv en de rechtbank zijn ten onrechte voorbijgegaan aan de bestaande rechtsverhouding tussen partijen, namelijk die van een overeenkomst van opdracht. Daarbij is ten onrechte voorbijgegaan aan de wil van partijen, die krachtens het verbintenissenrecht en de jurisprudentie van de Hoge Raad doorslaggevend is, indien in een rechtsverhouding elementen aanwezig zijn van meer typen overeenkomsten. Partijen hebben nimmer bedoeld dat er een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot stand zou komen. Bovendien is het sluiten van een arbeidsovereenkomst met een rechtspersoon niet mogelijk. Voor zover er nog ?berhaupt wordt toegekomen aan de vraag of wordt voldaan aan de elementen van een arbeidsovereenkomst, wordt uitdrukkelijk het bestaan van een gezagsverhouding bestreden. Ten slotte wordt namens appellante herhaald het standpunt dat ten onrechte een boete is opgelegd, nu er sprake is van een pleitbaar standpunt.

 

Met betrekking tot het voorgaande overweegt de Raad in de eerste plaats dat de omstandigheid dat sprake is van een managementovereenkomst, die is gesloten tussen besloten vennootschappen, niet er aan in de weg staat om een arbeidsovereenkomst aanwezig te achten, indien de feiten en omstandigheden van het desbetreffende geval duidelijk wijzen op het bestaan van een zodanige overeenkomst.

 

De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat voor [betrokkene] de verplichting gold de in de voormelde managementovereenkomst omschreven werkzaamheden persoonlijk te verrichten en dat gezien de aard en de hoogte van de vergoeding, vastgelegd in artikel 3 van de managementovereenkomst, het hier gaat om een relevante beloning als tegenprestatie voor verrichte arbeid.

 

Voorts is de Raad van oordeel dat sprake was van een gezagsverhouding tussen [betrokkene] en appellante. Daartoe wordt het volgende overwogen.

 

Tussen appellante en [de besloten vennootschap] is een managementovereenkomst gesloten waarin is bepaald dat [de besloten vennootschap] en daarmee haar directeur/enig aandeelhouder [betrokkene] met ingang van 1 januari 1997 de functie van voorzitter van het bestuur van de co?peratie en de daaruit voortvloeiende (management)taken zal verrichten, zulks met strikte inachtneming van hetgeen onder meer in de statuten van de co?peratie is bepaald en wordt voorgeschreven.

 

Gelet op deze statutaire bepalingen en in het bijzonder artikel 14, stelt de Raad vast dat [betrokkene] onder (direct) gezag van de Algemene Vergadering (AV) staat, gegeven de mogelijkheid van ontslag door de AV buiten zijn wil. Aan het bestaan van een gezagsverhouding wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat er sprake zou zijn van een grote mate van zelfstandigheid van [betrokkene] als voorzitter van de co?peratie, aangezien dat inherent is aan de positie van een voorzitter. Bovendien stelt de Raad vast dat in deze zaak gelet op artikel 15 van de statuten er geen grote mate van zelfstandig-heid bestaat voor het bestuur. Met betrekking tot het sluiten van overeenkomsten tot kopen, verkopen, vervreemden of bezwaren van onroerende zaken of andere registergoederen, tot het sluiten van geldleningen dan wel het aangaan van collectieve arbeidsovereenkomsten ten behoeve van haar leden heeft het bestuur hiervoor de toestemming van de AV nodig.

Daaraan doet niet af dat [betrokkene] ook opdrachten van anderen uitvoert, een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft gesloten dan wel met ingang van 1 januari 2001 een huurovereenkomst heeft gesloten met appellante.

 

Naar aanleiding van de namens appellante geponeerde stelling omtrent het in het onderhavige geval aan de orde zijnde toetsingskader wijst de Raad erop dat het hier gaat om de beantwoording van de vraag naar de verzekeringsplichtige arbeidsrelatie tussen [betrokkene] en appellante, in de zin van de sociale werknemersverzekeringswetten. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van deze wetten is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in een privaatrechtelijke dienstbetrekking staat, werknemer ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten. Ingevolge artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking indien de elementen verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, verplichting tot loondoorbetaling en gezagsverhouding aanwezig zijn, zoals in casu het geval is. Hoewel deze kenmerken van een arbeidsovereenkomst bepalend zijn voor het bestaan van verzekeringsplicht, kan hieruit verder geen oordeel worden gegeven omtrent de arbeidsrechtelijke positie tussen [betrokkene] en appellante.

 

Ten slotte merkt de Raad nog op dat van een overeenkomst tot opdracht, zoals namens appellante wordt betoogd, blijkens de titel van de gesloten overeenkomst als ?managementovereenkomst?, en meer in het bijzonder blijkens de inhoud van de managementovereenkomst in het onderhavige geval naar het oordeel van de Raad geen sprake is.

 

Derhalve heeft het Uwv terecht appellante als werkgever aangemerkt en terecht de over de hier in geding zijn periodes correctienota?s opgelegd.

 

Met betrekking tot de bij besluit van 28 november 2003 gehandhaafde boetenota?s over de jaren 1998 tot en met 2002 stelt de Raad vast dat appellante ten aanzien van [betrokkene] niet heeft voldaan aan de voor haar op grond van artikel 10, tweede lid, van de Co?rdinatiewet Sociale Verzekering geldende verplichting, zodat het Uwv gehouden was een boete op te leggen. De stelling van appellante dat er in het onderhavige geval geen sprake is van opzet dan wel grove schuld, omdat appellante een pleitbaar standpunt heeft, kan de Raad niet volgen. Een werkgever zal zich er in het algemeen van bewust moeten zijn welke loonopgaven hij moet doen. In geval van twijfel of onduidelijkheid ligt bij de werkgever echter de verantwoordelijkheid daaromtrent informatie in te winnen bij het Uwv. Appellante heeft zulks niet gedaan. Gelet op deze omstandigheid heeft het Uwv terecht opzet en/of grove schuld aangenomen. Nu er voorts terecht een eerste verzuim is geconstateerd is er op goede gronden een boete van 25% opgelegd.

 

Gelet op het hiervoor overwogene komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.

 

De Raad ziet tenslotte geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

 

 

III. BESLISSING

 

De Centrale Raad van Beroep;

 

Recht doende:

 

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

 

 

Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2007.

 

(get.) G. van der Wiel.

(get.) D. Olthof.

 

PR/120207

Link naar reactie
  • 0

De samenvatting, niet in begrijpelijker taal, maar volgens mij wel alle relevante informatie om te kijken of het interessant is om de hele lap te lezen.

 

Aanleiding:

Heeft het het Uwv de vennoot van de VOF terecht verplicht verzekerd geacht ter zake van zijn voor appellante verrichte werkzaamheden? Managementovereenkomst tussen de besloten vennootschappen.

 

Uitspraak:

 

Naar aanleiding van de namens appellante geponeerde stelling omtrent het in het onderhavige geval aan de orde zijnde toetsingskader wijst de Raad erop dat het hier gaat om de beantwoording van de vraag naar de verzekeringsplichtige arbeidsrelatie tussen [betrokkene] en appellante, in de zin van de sociale werknemersverzekeringswetten.

 

Met betrekking tot de bij besluit van 28 november 2003 gehandhaafde boetenota?s over de jaren 1998 tot en met 2002 stelt de Raad vast dat appellante ten aanzien van [betrokkene] niet heeft voldaan aan de voor haar op grond van artikel 10, tweede lid, van de Co?rdinatiewet Sociale Verzekering geldende verplichting, zodat het Uwv gehouden was een boete op te leggen. De stelling van appellante dat er in het onderhavige geval geen sprake is van opzet dan wel grove schuld, omdat appellante een pleitbaar standpunt heeft, kan de Raad niet volgen. Een werkgever zal zich er in het algemeen van bewust moeten zijn welke loonopgaven hij moet doen. In geval van twijfel of onduidelijkheid ligt bij de werkgever echter de verantwoordelijkheid daaromtrent informatie in te winnen bij het Uwv. Appellante heeft zulks niet gedaan. Gelet op deze omstandigheid heeft het Uwv terecht opzet en/of grove schuld aangenomen.
Link naar reactie
  • 0

Even een poging om het in Jip en Janneke taal samen te vatten:

 

De managementovereenkomst, vaak gebruikt in bedrijven die als rechtsvorm de BV hebben, ligt onder vuur.

 

Ook in hoger beroep krijgt het UWV gelijk bij haar strijd om premies sociale verzekeringen betaald te krijgen.

 

Gevolg: de managementovereenkomst wordt steeds vaker gezien als een dienstverband, en er zullen dus premies sociale verzekeringen over betaald moeten worden. Het UWV legt ook boete's op omdat zij stellen dat het gebruikmaken van een managementovereenkomst een bewuste poging is om deze premiebetaling te ontduiken.

 

Eigen bedrage: in de vonnissen wordt nergens gesproken over een VAR verklaring. Wellicht kan het hebben van een juiste VAR verklaring in dergelijke gevallen de "managementvergoeding-constructie" redden?

 

Al-met-al inderdaad een behoorlijk probleem voor diegenen onder ons die hiervan gebruikmaken.

 

Succes ermee!!! Ard

Link naar reactie
  • 0

In de 'oude' situatie kon je nmm zonder problemen 100 in je management BV ontvangen en slechts bijv. 39 uitkeren als loon naar privé. Deze uitspraak en ook de informatie beschikbaar op de site van de belastingdienst impliceert echter dat alle 'loonbestanddelen' nu in de IB/LB/Soc.verzek-sfeer vallen. Een behoorlijke verslechtering lijkt me tov vroeger.

 

De vraag die nu opkomt is of je bijvoorbeeld 39k uit de werkmaatschappij kan trekken (in de loonsfeer) en daarnaast bijvoorbeeld een bonus kan genieten die door de werkmaatschappij aan de persoonlijke beheer BV wordt uitgekeerd (in de vpb sfeer). Het probleem is dan wel welke 'titel' deze bonus/betaling in dat geval moet hebben.

 

Het in de VPB-sfeer houden van gelden heeft uiteraard grote voordelen bijv. omdat het slechts tegen het VPB-tarief belast is en voor de vennootschap direct beschikbaar is voor het ontplooien van andere activiteiten, het betalen van kosten ed.

 

Ben benieuwd wat de belastingdienst hier van vindt, ze gaan me terugbellen (als ze niet staken).

Link naar reactie
  • 0

Zie http://www.hetzelfstandigencollectief.nl/ voor meer info over hoe je met deze problematiek kunt omgaan. Dit lijkt vooral te gaan over de 'echte' zelfstandigen die onder het VAR-regime werken. Ik weet niet of dit ook een oplossing biedt bij het verschijnsel managementovereenkomst. Succes!

http://www.bizzlog.blogspot.com/ > mijn weblog over startend ondernemen

http://www.managizer.nl/ > interne communicatie en gedragsverandering in organisaties

Link naar reactie
Gast
Dit topic is nu gesloten voor nieuwe reacties.
Hide Sidebar
  • Wil je onze Nieuwsflits ontvangen?
    Deze verzenden we elk kwartaal.

  • Wie is er online?
    0 leden, 124 Gasten

  • Breng jouw businessplan naar een higher level!

    Op dit forum worden alle onderwerpen m.b.t. ondernemerschap besproken.

    • Stel jouw ondernemersvragen
    • Antwoorden/oplossingen van collega ondernemers
    • > 75.000 geregistreerde leden
    • > 100.000 bezoekers per maand
    • 24/7 bereikbaar / binnen < 6 uur antwoord
    •  Altijd gratis

  • Ook interessant:

    Ook interessant:

×
×
  • Nieuwe aanmaken...

Cookies op HigherLevel.nl

We hebben cookies geplaatst op je toestel om deze website voor jou beter te kunnen maken. Je kunt de cookie instellingen aanpassen, anders gaan we er van uit dat het goed is om verder te gaan.