Zoals bekend is een ondernemer in privé niet aansprakelijk voor de schulden van een BV met beperkte aansprakelijkheid na een faillissement, tenzij er sprake is van onbehoorlijk bestuur en/of paulianeus handelen. Ik ben als ondernemer en investeerder betrokken geweest bij een faillissement van een BV (a), waarin mijn eigen BV (b) een belang had. Ik zal mijn verhaal enigszins vereenvoudigd weergeven, omdat de kwestie bijna 6 jaar heeft gelopen.
Zoals gezegd ging werk-bv (a) in oktober 2018 failliet. Vlak vóór het faillissement richtte de betreffende ondernemer een nieuwe werk-bv (c) op, zijnde een nieuwe dochter van de holding-bv (d) van de ondernemer. Deze werk-bv droeg dezelfde handelsnaam als de bestaande dochter (a), die op dat moment in financieel zwaar weer verkeerde. Even daarvoor had de ondernemer mij verzocht een lening te verstrekken om zodoende tijd te winnen voor het vinden van een oplossing voor de financiële problemen van (a). Ik was als enig bestuurder/aandeelhouder van (b) niet op hoogte van het plan van de ondernemer om de nieuwe dochter (c) op te richten.
De ondernemer verklaarde in het faillissementsverslag dat de activiteiten van (a) werden voortgezet in holding (d). Feitelijk waren de activiteiten voortgezet in (c).
Het faillissement van (a) werd eind 2019 opgeheven bij gebrek aan baten.
In april 2021 ging ook werk-bv (c) failliet. De ondernemer paste dezelfde constructie toe als bij het faillissement van (a): even daarvoor was werk-bv (e) opgericht, wederom met dezelfde handelsnamen. Echter in faillissementsverslag inzake (c) beweerde de ondernemer dat de activiteiten geheel waren gestopt.
In april 2022 kreeg ik een waslijst van vragen van de Belastingdienst over het toepassen van het liquidatieverlies in de aangifte VpB 2019 van (b). Uiteindelijk werd het liquidatieverlies goedgekeurd.
Vlak voordat het rechtmatigheidsonderzoek inzake het faillissement van (c) was afgerond, stuurde ik een mail naar de curatoren van beide faillissementen (a en c) waarin ik stelde dat de ondernemer zich schuldig had gemaakt aan faillissementsfraude: de ondernemer gaat een financiële verplichting aan, terwijl hij kennelijk niet van plan was deze na te komen. Er werd immers een nieuwe werk-bv opgericht met als doel de activiteiten voort te zetten.
Even later kwam in oktober 2022 de uitslag van het rechtmatigheidsonderzoek inzake het faillissement van (c): er was sprake van onbehoorlijk bestuur omdat de ondernemer de activiteiten had voortgezet in zijn andere entiteiten, zonder een vergoeding te betalen aan de gefailleerde. In februari 2023 verscheen het eindverslag van het faillissement van (c) met daarin de volgende conclusie:
De curator heeft geconcludeerd dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en dat dit tevens een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. De curator heeft echter geen concrete aanwijzingen gevonden dat de bestuurder over verhaalsmogelijkheden beschikt. Ondanks het vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur zal de curator daarom overgaan tot opheffing van het faillissement (ECLI:NL:HR:2020:1016).
Het faillissement van (c) is in februari 2024 opgeheven.
Ik ben als investeerder verbaasd over de willekeur van interpretatie van de doorstart van een onderneming na een faillissement. Ik heb van beide curatoren ook geen antwoord gekregen.