Onderstaande rechtsoverwegingen komen uit de volgende casus:
Twee broers (geintimeerde en appelant) hebben een onderneming gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma firma.
Door onenigheid is de vennootschap ontbonden en heeft de Rechtbank bepaald op welke
wijze het vennootschapsvermogen moet worden verdeeld. Appelant vordert dat geintimeerde wordt
gedwongen mee te werken aan het doen van een gezamenlijk verzoek als bedoeld in artikel 3.63 Wet IB 2001 voor een geruisloze overdracht:
Hij vordert thans dat [geïntimeerde] tevens zal worden gelast om mee te werken aan het doen van een gezamenlijk verzoek als bedoeld in artikel 3:63 Wet Inkomstenbelasting 2001.
5. [geïntimeerde] wenst de door [appellant] gevorderde medewerking niet te verlenen.
6. Artikel 3:63 Wet Inkomstenbelasting 2001 luidt voor zover van belang:
"1. Indien de belastingplichtige een onderneming waaruit hij als ondernemer of als belastingplichtige als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, winst geniet, overdraagt in een geval als bedoeld in het vierde lid of vijfde lid, wordt voor het bepalen van de uit de onderneming in het kalenderjaar van overdracht genoten winst de onderneming, behalve voor de toepassing van artikel 3.54a, geacht niet te zijn gestaakt, mits zowel de belastingplichtige als degene die de onderneming voortzet dit bij de aangifte van de belastingplichtige verzoeken."
7. Het hof neemt tot uitgangspunt dat er in het algemeen geen juridische grondslag is op basis waarvan een belastingplichtige kan worden verplicht om mee te werken aan het indienen van een verzoek tot toepassing van de doorschuifregeling als bedoeld in voornoemd artikel.
[appellant] heeft geen, dan wel onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die in dit geval zouden kunnen rechtvaardigen om bedoelde verplichting toch aan [geïntimeerde] op te leggen. Het hof acht daarvoor onvoldoende de stellingen dat [geïntimeerde] thans zelf een onderneming drijft en dat [appellant] door omstandigheden thans niet in staat is om fiscaal af te rekenen.
Het voorgaande brengt mee dat de onderhavige vordering van [appellant] niet kan worden toegewezen.
Zie jij kansen voor je onderneming/bedrijf in het buitenland? Met RVO onderneem je verder.
Kijk wat onze kennis, contacten en financiële mogelijkheden voor jou kunnen betekenen.
We hebben cookies geplaatst op je toestel om deze website voor jou beter te kunnen maken. Je kunt de cookie instellingen aanpassen, anders gaan we er van uit dat het goed is om verder te gaan.
Johan Mulder
Johan Mulder
Onderstaande rechtsoverwegingen komen uit de volgende casus:
Twee broers (geintimeerde en appelant) hebben een onderneming gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma firma.
Door onenigheid is de vennootschap ontbonden en heeft de Rechtbank bepaald op welke
wijze het vennootschapsvermogen moet worden verdeeld. Appelant vordert dat geintimeerde wordt
gedwongen mee te werken aan het doen van een gezamenlijk verzoek als bedoeld in artikel 3.63 Wet IB 2001 voor een geruisloze overdracht:
Hij vordert thans dat [geïntimeerde] tevens zal worden gelast om mee te werken aan het doen van een gezamenlijk verzoek als bedoeld in artikel 3:63 Wet Inkomstenbelasting 2001.
5. [geïntimeerde] wenst de door [appellant] gevorderde medewerking niet te verlenen.
6. Artikel 3:63 Wet Inkomstenbelasting 2001 luidt voor zover van belang:
"1. Indien de belastingplichtige een onderneming waaruit hij als ondernemer of als belastingplichtige als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, winst geniet, overdraagt in een geval als bedoeld in het vierde lid of vijfde lid, wordt voor het bepalen van de uit de onderneming in het kalenderjaar van overdracht genoten winst de onderneming, behalve voor de toepassing van artikel 3.54a, geacht niet te zijn gestaakt, mits zowel de belastingplichtige als degene die de onderneming voortzet dit bij de aangifte van de belastingplichtige verzoeken."
7. Het hof neemt tot uitgangspunt dat er in het algemeen geen juridische grondslag is op basis waarvan een belastingplichtige kan worden verplicht om mee te werken aan het indienen van een verzoek tot toepassing van de doorschuifregeling als bedoeld in voornoemd artikel.
[appellant] heeft geen, dan wel onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die in dit geval zouden kunnen rechtvaardigen om bedoelde verplichting toch aan [geïntimeerde] op te leggen. Het hof acht daarvoor onvoldoende de stellingen dat [geïntimeerde] thans zelf een onderneming drijft en dat [appellant] door omstandigheden thans niet in staat is om fiscaal af te rekenen.
Het voorgaande brengt mee dat de onderhavige vordering van [appellant] niet kan worden toegewezen.
bron: www.rechtspraak.nl
JM juristen & adviseurs
ondernemingsrecht:
samenwerkingsverbanden | overeenkomsten | (algemene) voorwaarden en reglementen | bedrijfsstructuren | bedrijfsoverdrachten.
Link naar reactie
https://www.higherlevel.nl/forums/topic/20538-doorschuiffaciliteit-ib-kan-niet-worden-opgelegd-aan-mede-vennoot/Delen op andere sites
Aanbevolen berichten
3 antwoorden op deze vraag