Dat een beroep op zorgplicht wel degelijk zin heeft, ook door ondernemers blijkt uit een vonnis op 3 juli van de rechtbank te Roermond waarin het volgende wordt gesteld over de zorgplicht van het Invorderingsbedrijf.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:265 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
Ter beantwoording van de vraag of de opdrachtgever een beroep toekomt op ontbinding dient allereerst te worden vastgesteld of er sprake is van een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van het Invorderingsbedrijf. Ingevolge art 7:401 BW moet de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg voor goed opdrachtnemer in acht nemen die van een redelijk bekwame en redelijk handelende dienstverlener in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Het Invorderingsbedrijf heeft opdrachtgever het voorstel gedaan tot dagvaarding over te gaan omdat gelet op het belang van de zaak de kans groot is dat de baten de investering ruimschoots te boven gaan.
Vast staat dat de door Invorderingsbedrijf te maken kosten, op het moment dat werd gedagvaard, de vordering al overstegen. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding was voor Invorderingsbedrijf reeds duidelijk, althans had duidelijk moeten zijn, dat die kosten lopende de procedure jegens de debiteur van opdrachtgever hoe dan ook verder zouden stijgen.
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden van een professioneel incassobedrijf als Invorderingsbedrijf verwacht had mogen worden dat de opdrachtgever zou hebben geadviseerd niet te procederen ofwel opdrachtgever voor het uitbrengen van de dagvaarding een volledig beeld had moeten voorhouden van de te verwachten kosten en de opdrachtgever had moeten wijzen op het mogelijkerwijs niet kunnen verhalen van de (volledige) vordering en (volledige) kosten op de debiteur.
Daar komt nog bij dat het Invorderingsbedrijf uiteindelijk naar het oordeel van de rechtbank een, in verhouding tot de vordering op de debiteur, exorbitant bedrag aan opdrachtgever in rekening heeft gebracht.
Op basis hiervan is de eis tot ontbinding van de overeenkomt met het Invorderingsbedrijf toegewezen en is Invorderingsbedrijf gehouden tot terugbetaling van de betaalde bedragen.