Ik begon deze column als reactie op de column getiteld: “Geld verdienen is geen optie maar je goed recht” van Linda Spaanbroek. Want anders dan Linda denk ik dat er maar zeer weinig ondernemers zijn die een grote passie voor hun vak combineren met een aversie tegen (veel) geld verdienen.
Dat menig dienstverlener (te) lage tarieven hanteert, heeft meestal niets te maken met geldaversie, maar meer met de angst dat de prospect naar de concurrent stapt, zoals XiaoDi in reactie op Linda’s column al opmerkte. Vooral de laatste jaren is het aanbod in veel dienstverlenende branches immers enorm gestegen. Met dank aan de overheid en de vakbonden, gezien hun beleid van:
[*]het in stand houden van riante regelingen voor oudere werknemers ten koste van jonge werknemers, waardoor veel jongere werknemers hebben gekozen voor een bestaan als ZZP'er,
[*]het in stand houden van kostbare ziekte-, arbeidsongeschiktheids- en ontslagregelingen voor werknemers, waardoor veel kleine ondernemers geen personeel durven aan te nemen,
[*]ruime verstrekking van startsubsidies aan kansarmen en verspreiding van juichverhalen over zelfstandig ondernemerschap, waardoor veel uitkeringstrekkers zich hebben laten verleiden om zelfstandig dienstverlener te worden,
[*]geen noemenswaardige vestigingseisen hanteren voor tal van branches, waardoor er in veel branches een wildgroei is ontstaan in het aanbod.
Niet alleen is het aantal dienstverleners dat zich niet of nauwelijks kan onderscheiden op kwaliteit en dus concurreert op prijs hierdoor enorm gestegen, ook is er bij afnemers een beeld ontstaan dat bepaalde vormen van dienstverlening tegenwoordig kennelijk tegen een veel lagere prijs mogelijk zijn. En daarmee zullen velen ongetwijfeld ook het nodige wantrouwen hebben gekregen tegen gevestigde partijen die nog steeds veel hogere prijzen in rekening brengen.
En nu kan men wel zeggen dat een professionele dienstverlener zijn prospects moet kunnen overtuigen van zijn meerwaarde, maar dat blijkt in de praktijk toch vaak heel erg lastig. Zeker als je ZZP’er bent of een kleine onderneming drijft en je de doelgroep bestaat uit doorsnee particulieren, ZZP’ers en kleine ondernemingen. Want je hebt dan meestal enorm veel concurrenten, dus gevonden worden door voldoende prospects is al lastig, maar hen overtuigen van jouw USP is dat dan helemaal.
Bovendien heeft de doorsnee particulier/kleine ondernemer maar een beperkt budget terwijl hier veel van betaald moet worden. En zij die inmiddels slechte ervaringen hebben opgedaan met beunhazen die zich goed weten te verkopen, zullen inmiddels nog maar weinig vertrouwen hebben in mooie verkoopverhalen van onbekende aanbieders over kwaliteit en service. Met een vaste lage prijs kun je tenminste niet rommelen, dus dit is richting de genoemde doelgroepen een zeer krachtig marketinginstrument. Een instrument waar met andere instrumenten bijna niet tegenop valt te concurreren.
De meeste dienstverleners die zich op doorsnee particulieren en kleine ondernemers richten, kunnen dus niet anders dan lage prijzen hanteren, willen ze überhaupt kunnen meedingen. Ik vrees dus dat het huiswerk dat Linda kleine dienstverleners opgeeft (hanteer een hoog tarief en zorg voor een overtuigend marketingverhaal), hen niet het beloofde eindresultaat (meer winst) brengt.
Moeten kleine dienstverleners dan maar berusten in hun lot en genoegen nemen met een schamel inkomen? Wat mij betreft niet. Maar hiervoor is wel een reeks ingrijpende maatregelen nodig.
Wat allereerst nodig is, is een beperking van het aanbod, van het aantal concurrenten dus. Met name van dat deel ervan dat op al of niet gesubsidieerde wijze de markt verziekt en maar kort als ondernemer actief is. Door de economische crisis vindt er gelukkig al een flinke schifting plaats. En ook de beperking die per 1 januari 2010 geldt ten aanzien van de zelfstandigenaftrek (voor niet-starters alleen nog maar verrekenbaar met winst), zal zeker iets aan de beperking van het aanbod bijdragen. Het zou echter nog veel effectiever zijn om deze beperking ook voor starters te laten gelden. Juist starters kunnen immers de markt verzieken. Vooral als ze met velen zijn, veel te lage prijzen hanteren en/of slechte kwaliteit en service verlenen.
Een verdere beperking van het aanbod die ook de kwaliteit ervan ten goede komt, kan dus worden bereikt als de overheid scherpere kwalitatieve eisen stelt aan de aanbieders en hun aanbod, zoals ze kort geleden heeft gedaan voor de financiële dienstverlening (bemiddeling in hypotheken en verzekeringen). Voor tal van branches kom je waarschijnlijk al een heel eind door iedere ondernemer te verplichten om lid te zijn van een erkende beroepsorganisatie en om een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten. Dat voorkomt dat gelegenheidsaanbieders en gelukzoekers zich op de markten begeven waar ze veel schade kunnen aanrichten onder klanten en gevestigde serieuze aanbieders.
Maar het belangrijkste middel waarmee de financiële positie kan worden verbeterd van kleine dienstverleners die de naam “ondernemer” wel waard zijn, is samenwerking. Samenwerken dus in plaats van met elkaar te concurreren. Dit komt niet alleen de kwaliteit van de dienstverlening ten goede, maar het zorgt bovendien al snel voor enorme efficiency verbeteringen, dus voor meer winst zonder dat de prijzen stijgen. Kleine dienstverleners zouden dus over hun eigen schaduw heen moeten durven stappen en actief op zoek moeten gaan naar of zich openstellen voor conculega’s aan wie ze openlijk moeten durven toegeven dat ze wel wat ondersteuning kunnen gebruiken, ook al kunnen en weten ze heel veel dingen zelf.
Omdat samenwerking tussen professionals de kwaliteit van het aanbod zeer ten goede kan komen en het niet direct tot prijsstijgingen hoeft te leiden, kan het ook voor de afnemers zeer gunstige gevolgen hebben. Ook brancheorganisaties en de overheid zouden het aangaan van samenwerkingsverbanden door kleine dienstverleners daarom actief moeten stimuleren. Brancheorganisaties zouden bijvoorbeeld faciliteiten kunnen aanbieden waarmee geïnteresseerde leden elkaar makkelijker kunnen vinden en ondersteunen. En de overheid zou bijvoorbeeld een speciale investerings- of S&O-aftrek kunnen introduceren voor de tijd en het geld dat kleine partijen hierin investeren.
En als de overheid het voor kleine ondernemingen ook nog minder risicovol zou maken om personeel aan te nemen (waarom kan bijvoorbeeld elke werknemer zich niet gewoon zelf verzekeren tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid, zoals ondernemers dat ook moeten doen?), dan hoeven veel uitkeringstrekkers ook niet meer met subsidies en valse juichverhalen verleid te worden tot het zelfstandig ondernemerschap, want die kunnen dan aan de slag bij bestaande kleine ondernemingen.
Douwes Fiscale Diensten: Meester in Fiscaal Maatwerk www.douwesfiscalediensten.nl
We hebben cookies geplaatst op je toestel om deze website voor jou beter te kunnen maken. Je kunt de cookie instellingen aanpassen, anders gaan we er van uit dat het goed is om verder te gaan.
Jantax
Jantax
Ik begon deze column als reactie op de column getiteld: “Geld verdienen is geen optie maar je goed recht” van Linda Spaanbroek. Want anders dan Linda denk ik dat er maar zeer weinig ondernemers zijn die een grote passie voor hun vak combineren met een aversie tegen (veel) geld verdienen.
Dat menig dienstverlener (te) lage tarieven hanteert, heeft meestal niets te maken met geldaversie, maar meer met de angst dat de prospect naar de concurrent stapt, zoals XiaoDi in reactie op Linda’s column al opmerkte. Vooral de laatste jaren is het aanbod in veel dienstverlenende branches immers enorm gestegen. Met dank aan de overheid en de vakbonden, gezien hun beleid van:
[*]het in stand houden van riante regelingen voor oudere werknemers ten koste van jonge werknemers, waardoor veel jongere werknemers hebben gekozen voor een bestaan als ZZP'er,
[*]het in stand houden van kostbare ziekte-, arbeidsongeschiktheids- en ontslagregelingen voor werknemers, waardoor veel kleine ondernemers geen personeel durven aan te nemen,
[*]ruime verstrekking van startsubsidies aan kansarmen en verspreiding van juichverhalen over zelfstandig ondernemerschap, waardoor veel uitkeringstrekkers zich hebben laten verleiden om zelfstandig dienstverlener te worden,
[*]geen noemenswaardige vestigingseisen hanteren voor tal van branches, waardoor er in veel branches een wildgroei is ontstaan in het aanbod.
Niet alleen is het aantal dienstverleners dat zich niet of nauwelijks kan onderscheiden op kwaliteit en dus concurreert op prijs hierdoor enorm gestegen, ook is er bij afnemers een beeld ontstaan dat bepaalde vormen van dienstverlening tegenwoordig kennelijk tegen een veel lagere prijs mogelijk zijn. En daarmee zullen velen ongetwijfeld ook het nodige wantrouwen hebben gekregen tegen gevestigde partijen die nog steeds veel hogere prijzen in rekening brengen.
En nu kan men wel zeggen dat een professionele dienstverlener zijn prospects moet kunnen overtuigen van zijn meerwaarde, maar dat blijkt in de praktijk toch vaak heel erg lastig. Zeker als je ZZP’er bent of een kleine onderneming drijft en je de doelgroep bestaat uit doorsnee particulieren, ZZP’ers en kleine ondernemingen. Want je hebt dan meestal enorm veel concurrenten, dus gevonden worden door voldoende prospects is al lastig, maar hen overtuigen van jouw USP is dat dan helemaal.
Bovendien heeft de doorsnee particulier/kleine ondernemer maar een beperkt budget terwijl hier veel van betaald moet worden. En zij die inmiddels slechte ervaringen hebben opgedaan met beunhazen die zich goed weten te verkopen, zullen inmiddels nog maar weinig vertrouwen hebben in mooie verkoopverhalen van onbekende aanbieders over kwaliteit en service. Met een vaste lage prijs kun je tenminste niet rommelen, dus dit is richting de genoemde doelgroepen een zeer krachtig marketinginstrument. Een instrument waar met andere instrumenten bijna niet tegenop valt te concurreren.
De meeste dienstverleners die zich op doorsnee particulieren en kleine ondernemers richten, kunnen dus niet anders dan lage prijzen hanteren, willen ze überhaupt kunnen meedingen. Ik vrees dus dat het huiswerk dat Linda kleine dienstverleners opgeeft (hanteer een hoog tarief en zorg voor een overtuigend marketingverhaal), hen niet het beloofde eindresultaat (meer winst) brengt.
Moeten kleine dienstverleners dan maar berusten in hun lot en genoegen nemen met een schamel inkomen? Wat mij betreft niet. Maar hiervoor is wel een reeks ingrijpende maatregelen nodig.
Wat allereerst nodig is, is een beperking van het aanbod, van het aantal concurrenten dus. Met name van dat deel ervan dat op al of niet gesubsidieerde wijze de markt verziekt en maar kort als ondernemer actief is. Door de economische crisis vindt er gelukkig al een flinke schifting plaats. En ook de beperking die per 1 januari 2010 geldt ten aanzien van de zelfstandigenaftrek (voor niet-starters alleen nog maar verrekenbaar met winst), zal zeker iets aan de beperking van het aanbod bijdragen. Het zou echter nog veel effectiever zijn om deze beperking ook voor starters te laten gelden. Juist starters kunnen immers de markt verzieken. Vooral als ze met velen zijn, veel te lage prijzen hanteren en/of slechte kwaliteit en service verlenen.
Een verdere beperking van het aanbod die ook de kwaliteit ervan ten goede komt, kan dus worden bereikt als de overheid scherpere kwalitatieve eisen stelt aan de aanbieders en hun aanbod, zoals ze kort geleden heeft gedaan voor de financiële dienstverlening (bemiddeling in hypotheken en verzekeringen). Voor tal van branches kom je waarschijnlijk al een heel eind door iedere ondernemer te verplichten om lid te zijn van een erkende beroepsorganisatie en om een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten. Dat voorkomt dat gelegenheidsaanbieders en gelukzoekers zich op de markten begeven waar ze veel schade kunnen aanrichten onder klanten en gevestigde serieuze aanbieders.
Maar het belangrijkste middel waarmee de financiële positie kan worden verbeterd van kleine dienstverleners die de naam “ondernemer” wel waard zijn, is samenwerking. Samenwerken dus in plaats van met elkaar te concurreren. Dit komt niet alleen de kwaliteit van de dienstverlening ten goede, maar het zorgt bovendien al snel voor enorme efficiency verbeteringen, dus voor meer winst zonder dat de prijzen stijgen. Kleine dienstverleners zouden dus over hun eigen schaduw heen moeten durven stappen en actief op zoek moeten gaan naar of zich openstellen voor conculega’s aan wie ze openlijk moeten durven toegeven dat ze wel wat ondersteuning kunnen gebruiken, ook al kunnen en weten ze heel veel dingen zelf.
Omdat samenwerking tussen professionals de kwaliteit van het aanbod zeer ten goede kan komen en het niet direct tot prijsstijgingen hoeft te leiden, kan het ook voor de afnemers zeer gunstige gevolgen hebben. Ook brancheorganisaties en de overheid zouden het aangaan van samenwerkingsverbanden door kleine dienstverleners daarom actief moeten stimuleren. Brancheorganisaties zouden bijvoorbeeld faciliteiten kunnen aanbieden waarmee geïnteresseerde leden elkaar makkelijker kunnen vinden en ondersteunen. En de overheid zou bijvoorbeeld een speciale investerings- of S&O-aftrek kunnen introduceren voor de tijd en het geld dat kleine partijen hierin investeren.
En als de overheid het voor kleine ondernemingen ook nog minder risicovol zou maken om personeel aan te nemen (waarom kan bijvoorbeeld elke werknemer zich niet gewoon zelf verzekeren tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid, zoals ondernemers dat ook moeten doen?), dan hoeven veel uitkeringstrekkers ook niet meer met subsidies en valse juichverhalen verleid te worden tot het zelfstandig ondernemerschap, want die kunnen dan aan de slag bij bestaande kleine ondernemingen.
Douwes Fiscale Diensten: Meester in Fiscaal Maatwerk www.douwesfiscalediensten.nl
Link naar reactie
Aanbevolen berichten
48 antwoorden op deze vraag