Eerder gaven wij in een column in het Financieele Dagblad een opgave van wat in de landelijke verkiezingsprogramma's van de politieke partijen was opgenomen over de kenniseconomie. Nagenoeg niets! De inhoud van het strategisch akkoord van het kabinet Balkenende blijkt daarvan een afspiegeling.
Wie zoekt op trefwoorden 'kenniseconomie', 'innovatie' en 'technologische vernieuwing' vindt niets in het 47 pagina's tellende document. Bij 'onderzoek' wordt volstaan met de informatie dat reproductief klonen en het kweken van embryo's voor onderzoeksdoeleinden verboden blijven. Bij de trefwoorden 'economische en sociale structuren' meldt het strategisch document dat deze versterkt moeten worden: 'Nederland moet aansluiting houden bij de top van Europa.' Het akkoord gaat niet verder dan de constatering dat dit vraagt om 'versterking van de arbeidsparticipatie' en een 'klimaat van ondernemerschap'.
In het geheel niets staat er over de rol van wetenschap, technologie en innovatie in maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Tijdens de Lissabon-top in het voorjaar van 2000 hebben de Europese regeringsleiders de ambitie uitgesproken de Europese Unie voor 2010 te doen uitgroeien tot 'de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.' De Nederlandse regering heeft aangegeven deze ambitie als eerste te willen realiseren.
In de uitwerking van Lissabon formuleerden de Europese regeringsleiders de Europese ambitie om de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling binnen de Unie te doen verhogen in de richting van drie procent van het bnp terwijl tweederde van deze nieuwe investeringen afkomstig moet zijn uit de particuliere sector. Een kenniseconomie kenmerkt zich door een dynamische relatie tussen onderwijs, onderzoek en maatschappij en is gekoppeld aan nauwelijks meetbare, maar essentiële factoren zoals creativiteit en ondernemerschap. Het gaat erom binnen de driehoek economische ontwikkeling, innovatie en onderwijs tijdig nieuwe ontwikkelingen te signaleren en deze te vertalen in concrete acties.
Diverse internationale organisaties hebben uitvoerig onderzoek verricht naar de succesindicatoren in een kenniseconomie. Hoewel iedere organisatie er een eigen werkwijze op nahoudt en verschillende indicatoren hanteert, bestaat er een zekere eensgezindheid over de aard van de indicatoren waaraan het succes van een kenniseconomie is af te lezen. Deze indicatoren zijn onder andere de omvang van de publieke en private uitgaven aan R&D (research and development), het aantal wetenschappelijke publicaties, aantal techno-starters, organisatie van de bescherming van intellectueel eigendom, beschikbaarheid van durfkapitaal en het aantal afgestudeerden in exacte vakken.
Minder belicht zijn aspecten als creativiteit en ondernemerschap.
Een recent rapport van het Centraal Planbureau 'De pijlers onder kenniseconomie' (2002), vergelijkt het Nederlands beleid internationaal op basis van rapporten van OESO, EU, Unice (federatie Europese werkgeversverenigingen) en de innovatie-index die door Michael Porter van Harvard Business School is ontwikkeld. Deze studies constateren een achteruitgang van Nederland.
De verhoging van de impact van wetenschap en technologie op de economische ontwikkeling wordt niet alleen door de omvang van het wetenschapsbedrijf bepaald. In de bevindingen van de Oeso en de studies van Freeman en Lundvall blijken het vooral institutionele factoren die een belangrijke functie vervullen in de wederzijdse spillover tussen onderzoek en toepassing. Door de geavanceerde productiefactoren centraal te stellen geeft Porter nadrukkelijk aan dat de rol van kennis cruciaal is voor de productiviteitsontwikkeling. Dit vraagt om een integrale benadering van wetenschap en technologie, als onderdeel van de gehele innovatieketen. Institutionele veranderingen dienen dan ook gericht te zijn op het creëren van deze integrale benadering. De overgang van de huidige economie naar een kenniseconomie is ingrijpend en moet worden gezien als een transformatie. Deze vergt nieuwe inzichten in de bijdrage van de huidige maatregelen en instituties en de noodzakelijke aanpassing hiervan.
De kloof tussen ambitie en huidige positie van Nederland is groot. Uitgezonderd het genomicsonderzoek kent Nederland thans geen integrale publiek-private benadering van de gehele innovatieketen. Structurele veranderingen dienen dan ook gericht te zijn op het creëren van deze integrale benadering. Het genomicsonderzoek, de activiteiten van de Stichting Technische Wetenschappen (STW) en die van de Technologische Topinstituten tonen aan dat de integrale benadering geenszins ten koste gaat van de wetenschappelijke kwaliteit.
Nederland dient een forse inspanning te plegen om zowel de omvang van onderzoek en ontwikkeling met de helft te verhogen als de verhouding naar substantieel meer privaat geld om te buigen. In plaats van de Lissabon-ambitie los te laten zouden de ministers van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen eens een kijkje moeten nemen in Finland en Zweden. Finland kent een besteding van 3,5 procent van het bnp aan R&D in de verhouding eenderde overheid en tweederde private sector. Zweden scoort nauwelijks slechter met een besteding van 3 procent van het bnp aan R&D, met een groter deel gefinancierd vanuit de publieke sector en met een intensieve discussie hoe het rendement van deze overheidsbesteding te vergroten. Finland besteedt daarbij nog eens 8 procent van het bnp aan onderwijs en Zweden zelfs 9 procent, tegen een schamele 6 procent voor Nederland. Het benchmarken van Nederland met de huidige koplopers zal nieuwe ideeën opleveren hoe omvang en samenstelling van het Nederlandse onderzoek aan de gestelde doel kan voldoen.
Afwezigheid van enige opmerking in het strategisch akkoord doet echtervermoeden dat de kenniseconomie niet de prioriteit van het kabinet heeft. De begrotingsbesprekingen van de ministeries van OCW en EZ bieden de mogelijkheid deze omissie recht te zetten en ook voor de kenniseconomie het stempel van dit kabinet te zetten, namelijk 'werken aan vertrouwen, een kwestie van aanpakken'.
Zie jij kansen voor je onderneming/bedrijf in het buitenland? Met RVO onderneem je verder.
Kijk wat onze kennis, contacten en financiële mogelijkheden voor jou kunnen betekenen.
We hebben cookies geplaatst op je toestel om deze website voor jou beter te kunnen maken. Je kunt de cookie instellingen aanpassen, anders gaan we er van uit dat het goed is om verder te gaan.
Gast Kermie
Gast Kermie
Eerder gaven wij in een column in het Financieele Dagblad een opgave van wat in de landelijke verkiezingsprogramma's van de politieke partijen was opgenomen over de kenniseconomie. Nagenoeg niets! De inhoud van het strategisch akkoord van het kabinet Balkenende blijkt daarvan een afspiegeling.
Wie zoekt op trefwoorden 'kenniseconomie', 'innovatie' en 'technologische vernieuwing' vindt niets in het 47 pagina's tellende document. Bij 'onderzoek' wordt volstaan met de informatie dat reproductief klonen en het kweken van embryo's voor onderzoeksdoeleinden verboden blijven. Bij de trefwoorden 'economische en sociale structuren' meldt het strategisch document dat deze versterkt moeten worden: 'Nederland moet aansluiting houden bij de top van Europa.' Het akkoord gaat niet verder dan de constatering dat dit vraagt om 'versterking van de arbeidsparticipatie' en een 'klimaat van ondernemerschap'.
In het geheel niets staat er over de rol van wetenschap, technologie en innovatie in maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Tijdens de Lissabon-top in het voorjaar van 2000 hebben de Europese regeringsleiders de ambitie uitgesproken de Europese Unie voor 2010 te doen uitgroeien tot 'de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.' De Nederlandse regering heeft aangegeven deze ambitie als eerste te willen realiseren.
In de uitwerking van Lissabon formuleerden de Europese regeringsleiders de Europese ambitie om de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling binnen de Unie te doen verhogen in de richting van drie procent van het bnp terwijl tweederde van deze nieuwe investeringen afkomstig moet zijn uit de particuliere sector. Een kenniseconomie kenmerkt zich door een dynamische relatie tussen onderwijs, onderzoek en maatschappij en is gekoppeld aan nauwelijks meetbare, maar essentiële factoren zoals creativiteit en ondernemerschap. Het gaat erom binnen de driehoek economische ontwikkeling, innovatie en onderwijs tijdig nieuwe ontwikkelingen te signaleren en deze te vertalen in concrete acties.
Diverse internationale organisaties hebben uitvoerig onderzoek verricht naar de succesindicatoren in een kenniseconomie. Hoewel iedere organisatie er een eigen werkwijze op nahoudt en verschillende indicatoren hanteert, bestaat er een zekere eensgezindheid over de aard van de indicatoren waaraan het succes van een kenniseconomie is af te lezen. Deze indicatoren zijn onder andere de omvang van de publieke en private uitgaven aan R&D (research and development), het aantal wetenschappelijke publicaties, aantal techno-starters, organisatie van de bescherming van intellectueel eigendom, beschikbaarheid van durfkapitaal en het aantal afgestudeerden in exacte vakken.
Minder belicht zijn aspecten als creativiteit en ondernemerschap.
Een recent rapport van het Centraal Planbureau 'De pijlers onder kenniseconomie' (2002), vergelijkt het Nederlands beleid internationaal op basis van rapporten van OESO, EU, Unice (federatie Europese werkgeversverenigingen) en de innovatie-index die door Michael Porter van Harvard Business School is ontwikkeld. Deze studies constateren een achteruitgang van Nederland.
De verhoging van de impact van wetenschap en technologie op de economische ontwikkeling wordt niet alleen door de omvang van het wetenschapsbedrijf bepaald. In de bevindingen van de Oeso en de studies van Freeman en Lundvall blijken het vooral institutionele factoren die een belangrijke functie vervullen in de wederzijdse spillover tussen onderzoek en toepassing. Door de geavanceerde productiefactoren centraal te stellen geeft Porter nadrukkelijk aan dat de rol van kennis cruciaal is voor de productiviteitsontwikkeling. Dit vraagt om een integrale benadering van wetenschap en technologie, als onderdeel van de gehele innovatieketen. Institutionele veranderingen dienen dan ook gericht te zijn op het creëren van deze integrale benadering. De overgang van de huidige economie naar een kenniseconomie is ingrijpend en moet worden gezien als een transformatie. Deze vergt nieuwe inzichten in de bijdrage van de huidige maatregelen en instituties en de noodzakelijke aanpassing hiervan.
De kloof tussen ambitie en huidige positie van Nederland is groot. Uitgezonderd het genomicsonderzoek kent Nederland thans geen integrale publiek-private benadering van de gehele innovatieketen. Structurele veranderingen dienen dan ook gericht te zijn op het creëren van deze integrale benadering. Het genomicsonderzoek, de activiteiten van de Stichting Technische Wetenschappen (STW) en die van de Technologische Topinstituten tonen aan dat de integrale benadering geenszins ten koste gaat van de wetenschappelijke kwaliteit.
Nederland dient een forse inspanning te plegen om zowel de omvang van onderzoek en ontwikkeling met de helft te verhogen als de verhouding naar substantieel meer privaat geld om te buigen. In plaats van de Lissabon-ambitie los te laten zouden de ministers van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen eens een kijkje moeten nemen in Finland en Zweden. Finland kent een besteding van 3,5 procent van het bnp aan R&D in de verhouding eenderde overheid en tweederde private sector. Zweden scoort nauwelijks slechter met een besteding van 3 procent van het bnp aan R&D, met een groter deel gefinancierd vanuit de publieke sector en met een intensieve discussie hoe het rendement van deze overheidsbesteding te vergroten. Finland besteedt daarbij nog eens 8 procent van het bnp aan onderwijs en Zweden zelfs 9 procent, tegen een schamele 6 procent voor Nederland. Het benchmarken van Nederland met de huidige koplopers zal nieuwe ideeën opleveren hoe omvang en samenstelling van het Nederlandse onderzoek aan de gestelde doel kan voldoen.
Afwezigheid van enige opmerking in het strategisch akkoord doet echtervermoeden dat de kenniseconomie niet de prioriteit van het kabinet heeft. De begrotingsbesprekingen van de ministeries van OCW en EZ bieden de mogelijkheid deze omissie recht te zetten en ook voor de kenniseconomie het stempel van dit kabinet te zetten, namelijk 'werken aan vertrouwen, een kwestie van aanpakken'.
Link naar reactie
https://www.higherlevel.nl/forums/topic/683-balkenende-is-heel-stil-over-kenniseconomie-walter-marc-zegveld/Delen op andere sites
Aanbevolen berichten
11 antwoorden op deze vraag