Pas op, dit is een "longread", en waarschijnlijk qua tekst iets teveel gericht op de pensioen incrowd. Maar ik ben toch wel heel benieuwd hoe jullie tegen deze materie aankijken, dus ik hoop dat jullie de moeite willen nemen om de lap tekst te lezen en me je mening erover te willen geven. Bij voorbaat dank!
Allereerst, zelfstandigen zonder personeel (ZZP) of IB-ondernemer?
n de media en in de politiek vindt momenteel een discussie plaats over het gebrek aan mogelijkheden voor pensioenopbouw voor de ZZP-er.
Maar in mijn beleving bestaat ‘De ZZP-er’ niet, of er is in ieder geval geen vastomlijnde definitie voor hem/haar. Er zijn ZZP-ers die DGA van een B.V. zijn, er zijn ZZP-ers die een eenmanszaak hebben en er zijn ZZP-ers die naast een loondienstverband resultaat uit overige werkzaamheden genereren.
Daarnaast zijn er ook eigenaren van eenmanszaken met personeel en ondernemers die vennoot in een V.O.F. zijn of maat in een maatschap, al dan niet met personeel, die tegen dezelfde problematiek aanlopen voor wat betreft de pensioenopbouw als de ZZP-er uit het eerder aangehaalde maatschappelijke debat.
Volgens mij moet er daarom niet een pensioenoplossing komen voor ‘De ZZP-er’, maar moet er een pensioenoplossing komen voor de IB-ondernemer.
Waarom pensioen?
Wat heeft het eigenlijk voor nut, een pensioenregeling?
Voor de persoon die pensioen opbouwt (hierna de deelnemer), is het fijn om op enig moment zijn arbeid te kunnen staken en toch zijn levensstijl op peil te kunnen houden.
Er zijn beroepen die op een bepaalde leeftijd geestelijk of lichamelijk niet meer vol te houden zijn (stratenmaker, leraar, verpleger).
De Nederlandse oudedags- basisvoorziening, de AOW, geeft wel een bestaansminimum maar zal voor weinig mensen voldoende zijn om dezelfde levensstandaard te kunnen genieten als toen er nog inkomen uit arbeid gegenereerd werd.
Ook voor de partner van de deelnemer is een pensioenregeling nodig, omdat er doorgaans een nabestaandenpensioen in de pensioenregeling is meeverzekerd.
Indien de deelnemer onverhoopt voor pensionering komt te overlijden, komt er voor de nabestaande een inkomen uit de pensioenregeling van de deelnemer.
Maar ook voor de samenleving/gemeenschap is het belangrijk dat er pensioenregelingen bestaan.
Doordat er pensioenregelingen bestaan hoeft er minder gebruik gemaakt te worden van onze sociale voorzieningen. De weduwe van de deelnemer krijgt een nabestaandenpensioen en valt daardoor mogelijk niet (volledig) op de bijstand terug.
En de hulpbehoevende gepensioneerde deelnemer kan uit zijn pensioenuitkering zelf zorg aan huis betalen en hoeft daarom niet de AWBZ aan te spreken.
Omdat de overheid ook van bovengenoemde voordelen overtuigd is, stimuleert zij pensioenopbouw.
Dit doet zij onder meer door een fiscaal voordeel te verlenen over dit gedeelte van het inkomen, de zogenaamde omkeerregel.
Ook heeft zij door middel van wetgeving het mogelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfstakken een voor alle werkgevers en werknemers in die bedrijfstak verplichtgestelde pensioenregeling konden regelen.
En er is wettelijk vastgelegd dat het pensioen van de deelnemers veilig gesteld dient te worden.
Bedrijfstakpensioenfondsen
In 1948 heeft de overheid de Wet BPF ingevoerd. Door deze wet konden bedrijfstakken een pensioenregeling dwingend aan de hele bedrijfstak opleggen.
Deze verplichtstelling had indertijd als doel om “het wegnemen van de mogelijkheid om door het niet geven van pensioen een voorsprong op de vakgenoten te hebben” (TK 785, nr.5, p.11).
Het doel was dus feitelijk om gelijke arbeidsvoorwaarden te creëren binnen de bedrijfstak.
Dit had ook gedaan kunnen worden door ook de pensioenparagraaf van de cao algemeen verbindend te verklaren. Hiervoor is echter niet gekozen omdat de cao alleen gold voor werknemers in loondienst. En met name binnen de landbouw, destijds de grootste bedrijfstak in Nederland, wilde de sociale partners dat de pensioenplicht ook voor de zelfstandigen zou gelden. (Lutjens, Een halve eeuw solidariteit, 1999)
Het is dus interessant om te zien dat een van de redenen dat de Wet BPF als zodanig is ingevoerd het gedwongen pensioen voor zelfstandigen was, maar dat al snel de mogelijkheid om zelfstandigen inderdaad verplicht deel te laten nemen ongebruikt is gebleven.
Momenteel zijn binnen BPF-Bouw en BPF-Schilders een aantal beroepen verplicht deel te nemen, ook als IB-ondernemer. De andere bedrijfstakpensioenfondsen laten deze mogelijkheid onbenut.
Indien de overheid het echt als taak ziet om pensioenopbouw zoveel mogelijk op een verplichte manier te stimuleren, dan zou zij de sociale partners kunnen vragen om de verplichtstelling op een dusdanige manier aan te passen dat er meer IB-ondernemers onder de verplichtstelling komen te vallen.
Overigens is het mijn persoonlijke mening dat de overheid juist de omgekeerde weg zou moeten bewandelen en de verplichtstelling van die enkele ondernemer in BPF-Bouw en BPF-Schilder zou moeten afschaffen. Er is een enorme rechtsongelijkheid tussen die kleine groep verplichtgestelde IB-ondernemers en de hele grote groep niet-verplichtgestelde IB-ondernemers.
Beroepspensioenfondsen
In mijn opinie zijn de beroepspensioenfondsen een onderbelicht onderdeel van ons pensioensysteem, zeker in de discussie omtrent een pensioenoplossing voor IB-ondernemers.
Er zijn momenteel 11 beroepspensioenfondsen. Dit zijn:
Apothekers (2.721 actieven)
Dierenartsen (3.369 actieven)
Fysiotherapeuten (18.553 actieven)
Huisartsen (9.971 actieven)
Loodsen (432 actieven)
Medisch Specialisten (7.702 actieven)
Notarissen (3.220 actieven)
Roeiers (238 actieven)
Tandartsen (geen actieve pensioenopbouw)
Verloskundigen (1.950 actieven)
Zelfstandige kunstenaars (5.849 actieven)
Een groot deel van de deelnemers aan bovengenoemde fondsen is IB-ondernemer.
Daarom vind ik het raar dat deze fondsen vrijwel nooit in de discussie betrokken worden.
De beste manier om in een collectieve sfeer een pensioenoplossing voor IB-ondernemers te creëren is in mijn beleving door het instellen van vrijwillige beroepspensioenfondsen.
Dit zou kunnen door de Wet Verplichte Beroepspensioenregeling dusdanig aan te passen zodat er ook ruimte voor vrijwillige beroepspensioenregelingen komt. Of er zou een eigen Wet Vrijwillige Beroepspensioenregeling gemaakt kunnen worden.
Het charmante van deze oplossingen is dat er hierdoor weinig andere wetten aangepast hoeven worden. En de aanpassingen die er nodig zijn, zijn vrij gering ten opzichte van de alternatieven.
Volgens mij is er ook een precedent voor het vrijwillig deelnemen in een beroepspensioenfonds. Per 1 januari 1996 is de premieafdracht in het pensioenfonds voor tandartsen gestaakt. Maar er is toen nog de mogelijkheid geboden om vrijwillig over 1996 premie af te dragen.
Omdat IB-ondernemers in alle mogelijke beroepen en bedrijfstakken voorkomen, lijkt het mij niet zinnig om de vrijwillige beroepspensioenfondsen via beroepen of bedrijfstakken in te richten.
Op nieuwe mini-fondsen als de Roeiers en de Loodsen zit niemand te wachten.
Beter lijkt het mij als de huidige belangenorganisaties van IB-ondernemers met een verzekeraar of PPI een regeling inrichten voor in eerste instantie alleen hun leden. Nadat deze regelingen goed zijn ingesteld kunnen de regelingen ook voor niet-leden worden opengesteld.
Ook voor wat betreft de regeling kan goed gekeken worden naar de huidige beroepspensioenfondsen. Fondsen als die van de fysiotherapeuten en de huisartsen zijn ingesteld op zowel waarnemers als eigenaren van een grote praktijk. En de zelfstandig kunstenaars hebben net als sommige IB-ondernemers over het algemeen zeer wisselende inkomsten.
Door de “best-practice” van de huidige beroepspensioenfondsen over te nemen, kunnen de toekomstige vrijwillige beroepspensioenfondsen echt van toegevoegde waarde zijn ten opzichte van het huidige bestel.
Waarom 2e pijler en niet 3e pijler?
Een van de redenen dat pensioen veilig gesteld moet worden buiten de onderneming is dat er bij een faillissement van de onderneming geen verlies van pensioenaanspraak mag optreden.
Dit is meteen de meest belangrijke reden waarom de toekomstige pensioenregeling voor IB-ondernemers in de 2e pijler ondergebracht moet worden en niet in de 3e pijler.
Naast een eventuele aanspraak op het 3e pijler vermogen bij een faillissement wordt het 3e pijler vermogen ook gebruikt bij de vermogenstoets voor de bijstand.
Beide aspecten vind ik bijzonder onwenselijk.
Een ander heel belangrijke reden is de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding.
Deze wet is niet van toepassing op 3e pijler pensioenproducten.
En helaas is het zo dat enerzijds het percentage echtscheidingen bij ondernemers hoger is dan het landelijk gemiddelde en anderzijds dat ondernemers meer dan gewone werknemers kostwinnaar zijn.
Door die twee aspecten is het bijzonder belangrijk dat de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding van toepassing is op de toekomstige pensioenregeling van de IB-ondernemers.
Vanuit de PZO heb ik begrepen dat de overheid van mening is dat de 2e pijler alleen voorbehouden is voor verplichte pensioenregelingen. Dit is echter niet zo.
Naast de verplichtgestelde beroepen en bedrijfstakken hebben er ook ongeveer 270 ondernemingen een pensioenfonds. Deze ondernemingen zijn dit niet verplicht geweest, maar hebben dat gedaan om goede arbeidsvoorwaarden voor hun werknemers te kunnen bieden.
Ook zijn er een aantal bedrijfstakpensioenfondsen waar geen verplichtstelling voor geldt. Bijvoorbeeld het Pensioenfonds voor de Groothandel of het Pensioenfonds ICK.
En er zijn duizenden ondernemingen die een regeling bij een verzekeraar hebben gesloten, of vrijwillig aansluiting hebben gezocht bij een verplichtgesteld BPF.
Daarnaast valt ook het pensioen van de DGA in de 2e pijler. Dit geldt zowel voor het pensioen in eigen beheer als het verzekerde pensioen van de DGA. De DGA kan op ieder moment zijn pensioentoezegging naar de toekomst toe wijzigen. Hij kan dus in slechte tijden besluiten geen toekomstige pensioenopbouw meer te doen. Een meer vrijwillige vorm van pensioen is er niet denkbaar.
Het is evident niet juist om te beweren dat de 2e pijler alleen voorbehouden is aan verplichte pensioenregelingen.
Indien de overheid vast wenst te houden aan het argument dat pensioenopbouw in de 2e pijler niet geheel vrijblijvend mag zijn, zou er een bindende clausule in de nieuwe pensioenregeling voor IB-ondernemers kunnen worden opgenomen. Zo’n clausule zou de IB-ondernemer kunnen verplichten om nadat hij eenmaal heeft besloten om pensioen op te gaan bouwen, dit vol te houden tot hij zijn onderneming staakt, zijn pensioendatum bereikt of er economische omstandigheden zijn waardoor het niet langer zakelijk is om pensioenpremie te blijven afdragen.
Een beetje zoals bij PW artikel 12.
Tot slot wil ik nog een persoonlijk argument aanvoeren om de pensioenoplossing in de 2e pijler te creëren en niet in de 3e pijler. Dit argument is onze onbetrouwbare overheid.
Bij mijn ontslag van Nationale-Nederlanden heb ik mijn ontslagvergoeding in een stamrecht B.V. gestort met als doel om een extra pensioenuitkering te kunnen doen. Dit zodat ik de komende jaren als IB-ondernemer geen dure individuele lijfrente hoefde aan te schaffen.
Ik verwacht over een tweetal jaar van IB-ondernemer over te kunnen gaan naar DGA en dan ga ik natuurlijk mijzelf weer een 2e pijler pensioen toezeggen.
Maar nu heeft onze overheid bedacht dat ik wellicht tegen een gunstig belastingtarief mijn stamrecht B.V. weer leeg kan trekken. Indien dit tarief gunstiger is dan mijn verwachte belastingdruk na pensioendatum, ben ik een dief van mijn eigen portemonnee als ik dit niet doe.
Dus wellicht ga ik nu toch mijn eigen pensioenvoorziening liquideren, omdat de overheid dit stimuleert.
Indien de pensioenoplossing voor de IB-ondernemer in de 3e pijler gecreëerd wordt, is het zeer goed denkbaar dat bij de volgende crisis iedere IB-ondernemer dit potje weer mag openen om de economie weer op gang te brengen. Maar dat is niet het doel van een pensioenvoorziening.
De eekhoorns eten hun wintervoorraad dan bij de eerste herfststorm op.
Conclusie
Het is mijn stellige overtuiging dat er niet alleen naar een pensioenoplossing voor de ZZP-er moet worden gekeken, maar naar een pensioenoplossing voor alle IB-ondernemers.
En ik ben er ook van overtuigd dat de oplossing in de 2e pijler moet worden gecreëerd, en niet in de 3e pijler.
Tot slot denk ik dat er veel geleerd kan worden van de huidige verplichtgestelde beroepspensioenfondsen.
Zie jij kansen voor je onderneming/bedrijf in het buitenland? Met RVO onderneem je verder.
Kijk wat onze kennis, contacten en financiële mogelijkheden voor jou kunnen betekenen.
We hebben cookies geplaatst op je toestel om deze website voor jou beter te kunnen maken. Je kunt de cookie instellingen aanpassen, anders gaan we er van uit dat het goed is om verder te gaan.
jeroentb
jeroentb
Pas op, dit is een "longread", en waarschijnlijk qua tekst iets teveel gericht op de pensioen incrowd. Maar ik ben toch wel heel benieuwd hoe jullie tegen deze materie aankijken, dus ik hoop dat jullie de moeite willen nemen om de lap tekst te lezen en me je mening erover te willen geven. Bij voorbaat dank!
Allereerst, zelfstandigen zonder personeel (ZZP) of IB-ondernemer?
n de media en in de politiek vindt momenteel een discussie plaats over het gebrek aan mogelijkheden voor pensioenopbouw voor de ZZP-er.
Maar in mijn beleving bestaat ‘De ZZP-er’ niet, of er is in ieder geval geen vastomlijnde definitie voor hem/haar. Er zijn ZZP-ers die DGA van een B.V. zijn, er zijn ZZP-ers die een eenmanszaak hebben en er zijn ZZP-ers die naast een loondienstverband resultaat uit overige werkzaamheden genereren.
Daarnaast zijn er ook eigenaren van eenmanszaken met personeel en ondernemers die vennoot in een V.O.F. zijn of maat in een maatschap, al dan niet met personeel, die tegen dezelfde problematiek aanlopen voor wat betreft de pensioenopbouw als de ZZP-er uit het eerder aangehaalde maatschappelijke debat.
Volgens mij moet er daarom niet een pensioenoplossing komen voor ‘De ZZP-er’, maar moet er een pensioenoplossing komen voor de IB-ondernemer.
Waarom pensioen?
Wat heeft het eigenlijk voor nut, een pensioenregeling?
Voor de persoon die pensioen opbouwt (hierna de deelnemer), is het fijn om op enig moment zijn arbeid te kunnen staken en toch zijn levensstijl op peil te kunnen houden.
Er zijn beroepen die op een bepaalde leeftijd geestelijk of lichamelijk niet meer vol te houden zijn (stratenmaker, leraar, verpleger).
De Nederlandse oudedags- basisvoorziening, de AOW, geeft wel een bestaansminimum maar zal voor weinig mensen voldoende zijn om dezelfde levensstandaard te kunnen genieten als toen er nog inkomen uit arbeid gegenereerd werd.
Ook voor de partner van de deelnemer is een pensioenregeling nodig, omdat er doorgaans een nabestaandenpensioen in de pensioenregeling is meeverzekerd.
Indien de deelnemer onverhoopt voor pensionering komt te overlijden, komt er voor de nabestaande een inkomen uit de pensioenregeling van de deelnemer.
Maar ook voor de samenleving/gemeenschap is het belangrijk dat er pensioenregelingen bestaan.
Doordat er pensioenregelingen bestaan hoeft er minder gebruik gemaakt te worden van onze sociale voorzieningen. De weduwe van de deelnemer krijgt een nabestaandenpensioen en valt daardoor mogelijk niet (volledig) op de bijstand terug.
En de hulpbehoevende gepensioneerde deelnemer kan uit zijn pensioenuitkering zelf zorg aan huis betalen en hoeft daarom niet de AWBZ aan te spreken.
Omdat de overheid ook van bovengenoemde voordelen overtuigd is, stimuleert zij pensioenopbouw.
Dit doet zij onder meer door een fiscaal voordeel te verlenen over dit gedeelte van het inkomen, de zogenaamde omkeerregel.
Ook heeft zij door middel van wetgeving het mogelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfstakken een voor alle werkgevers en werknemers in die bedrijfstak verplichtgestelde pensioenregeling konden regelen.
En er is wettelijk vastgelegd dat het pensioen van de deelnemers veilig gesteld dient te worden.
Bedrijfstakpensioenfondsen
In 1948 heeft de overheid de Wet BPF ingevoerd. Door deze wet konden bedrijfstakken een pensioenregeling dwingend aan de hele bedrijfstak opleggen.
Deze verplichtstelling had indertijd als doel om “het wegnemen van de mogelijkheid om door het niet geven van pensioen een voorsprong op de vakgenoten te hebben” (TK 785, nr.5, p.11).
Het doel was dus feitelijk om gelijke arbeidsvoorwaarden te creëren binnen de bedrijfstak.
Dit had ook gedaan kunnen worden door ook de pensioenparagraaf van de cao algemeen verbindend te verklaren. Hiervoor is echter niet gekozen omdat de cao alleen gold voor werknemers in loondienst. En met name binnen de landbouw, destijds de grootste bedrijfstak in Nederland, wilde de sociale partners dat de pensioenplicht ook voor de zelfstandigen zou gelden. (Lutjens, Een halve eeuw solidariteit, 1999)
Het is dus interessant om te zien dat een van de redenen dat de Wet BPF als zodanig is ingevoerd het gedwongen pensioen voor zelfstandigen was, maar dat al snel de mogelijkheid om zelfstandigen inderdaad verplicht deel te laten nemen ongebruikt is gebleven.
Momenteel zijn binnen BPF-Bouw en BPF-Schilders een aantal beroepen verplicht deel te nemen, ook als IB-ondernemer. De andere bedrijfstakpensioenfondsen laten deze mogelijkheid onbenut.
Indien de overheid het echt als taak ziet om pensioenopbouw zoveel mogelijk op een verplichte manier te stimuleren, dan zou zij de sociale partners kunnen vragen om de verplichtstelling op een dusdanige manier aan te passen dat er meer IB-ondernemers onder de verplichtstelling komen te vallen.
Overigens is het mijn persoonlijke mening dat de overheid juist de omgekeerde weg zou moeten bewandelen en de verplichtstelling van die enkele ondernemer in BPF-Bouw en BPF-Schilder zou moeten afschaffen. Er is een enorme rechtsongelijkheid tussen die kleine groep verplichtgestelde IB-ondernemers en de hele grote groep niet-verplichtgestelde IB-ondernemers.
Beroepspensioenfondsen
In mijn opinie zijn de beroepspensioenfondsen een onderbelicht onderdeel van ons pensioensysteem, zeker in de discussie omtrent een pensioenoplossing voor IB-ondernemers.
Er zijn momenteel 11 beroepspensioenfondsen. Dit zijn:
Apothekers (2.721 actieven)
Dierenartsen (3.369 actieven)
Fysiotherapeuten (18.553 actieven)
Huisartsen (9.971 actieven)
Loodsen (432 actieven)
Medisch Specialisten (7.702 actieven)
Notarissen (3.220 actieven)
Roeiers (238 actieven)
Tandartsen (geen actieve pensioenopbouw)
Verloskundigen (1.950 actieven)
Zelfstandige kunstenaars (5.849 actieven)
Een groot deel van de deelnemers aan bovengenoemde fondsen is IB-ondernemer.
Daarom vind ik het raar dat deze fondsen vrijwel nooit in de discussie betrokken worden.
De beste manier om in een collectieve sfeer een pensioenoplossing voor IB-ondernemers te creëren is in mijn beleving door het instellen van vrijwillige beroepspensioenfondsen.
Dit zou kunnen door de Wet Verplichte Beroepspensioenregeling dusdanig aan te passen zodat er ook ruimte voor vrijwillige beroepspensioenregelingen komt. Of er zou een eigen Wet Vrijwillige Beroepspensioenregeling gemaakt kunnen worden.
Het charmante van deze oplossingen is dat er hierdoor weinig andere wetten aangepast hoeven worden. En de aanpassingen die er nodig zijn, zijn vrij gering ten opzichte van de alternatieven.
Volgens mij is er ook een precedent voor het vrijwillig deelnemen in een beroepspensioenfonds. Per 1 januari 1996 is de premieafdracht in het pensioenfonds voor tandartsen gestaakt. Maar er is toen nog de mogelijkheid geboden om vrijwillig over 1996 premie af te dragen.
Omdat IB-ondernemers in alle mogelijke beroepen en bedrijfstakken voorkomen, lijkt het mij niet zinnig om de vrijwillige beroepspensioenfondsen via beroepen of bedrijfstakken in te richten.
Op nieuwe mini-fondsen als de Roeiers en de Loodsen zit niemand te wachten.
Beter lijkt het mij als de huidige belangenorganisaties van IB-ondernemers met een verzekeraar of PPI een regeling inrichten voor in eerste instantie alleen hun leden. Nadat deze regelingen goed zijn ingesteld kunnen de regelingen ook voor niet-leden worden opengesteld.
Ook voor wat betreft de regeling kan goed gekeken worden naar de huidige beroepspensioenfondsen. Fondsen als die van de fysiotherapeuten en de huisartsen zijn ingesteld op zowel waarnemers als eigenaren van een grote praktijk. En de zelfstandig kunstenaars hebben net als sommige IB-ondernemers over het algemeen zeer wisselende inkomsten.
Door de “best-practice” van de huidige beroepspensioenfondsen over te nemen, kunnen de toekomstige vrijwillige beroepspensioenfondsen echt van toegevoegde waarde zijn ten opzichte van het huidige bestel.
Waarom 2e pijler en niet 3e pijler?
Een van de redenen dat pensioen veilig gesteld moet worden buiten de onderneming is dat er bij een faillissement van de onderneming geen verlies van pensioenaanspraak mag optreden.
Dit is meteen de meest belangrijke reden waarom de toekomstige pensioenregeling voor IB-ondernemers in de 2e pijler ondergebracht moet worden en niet in de 3e pijler.
Naast een eventuele aanspraak op het 3e pijler vermogen bij een faillissement wordt het 3e pijler vermogen ook gebruikt bij de vermogenstoets voor de bijstand.
Beide aspecten vind ik bijzonder onwenselijk.
Een ander heel belangrijke reden is de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding.
Deze wet is niet van toepassing op 3e pijler pensioenproducten.
En helaas is het zo dat enerzijds het percentage echtscheidingen bij ondernemers hoger is dan het landelijk gemiddelde en anderzijds dat ondernemers meer dan gewone werknemers kostwinnaar zijn.
Door die twee aspecten is het bijzonder belangrijk dat de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding van toepassing is op de toekomstige pensioenregeling van de IB-ondernemers.
Vanuit de PZO heb ik begrepen dat de overheid van mening is dat de 2e pijler alleen voorbehouden is voor verplichte pensioenregelingen. Dit is echter niet zo.
Naast de verplichtgestelde beroepen en bedrijfstakken hebben er ook ongeveer 270 ondernemingen een pensioenfonds. Deze ondernemingen zijn dit niet verplicht geweest, maar hebben dat gedaan om goede arbeidsvoorwaarden voor hun werknemers te kunnen bieden.
Ook zijn er een aantal bedrijfstakpensioenfondsen waar geen verplichtstelling voor geldt. Bijvoorbeeld het Pensioenfonds voor de Groothandel of het Pensioenfonds ICK.
En er zijn duizenden ondernemingen die een regeling bij een verzekeraar hebben gesloten, of vrijwillig aansluiting hebben gezocht bij een verplichtgesteld BPF.
Daarnaast valt ook het pensioen van de DGA in de 2e pijler. Dit geldt zowel voor het pensioen in eigen beheer als het verzekerde pensioen van de DGA. De DGA kan op ieder moment zijn pensioentoezegging naar de toekomst toe wijzigen. Hij kan dus in slechte tijden besluiten geen toekomstige pensioenopbouw meer te doen. Een meer vrijwillige vorm van pensioen is er niet denkbaar.
Het is evident niet juist om te beweren dat de 2e pijler alleen voorbehouden is aan verplichte pensioenregelingen.
Indien de overheid vast wenst te houden aan het argument dat pensioenopbouw in de 2e pijler niet geheel vrijblijvend mag zijn, zou er een bindende clausule in de nieuwe pensioenregeling voor IB-ondernemers kunnen worden opgenomen. Zo’n clausule zou de IB-ondernemer kunnen verplichten om nadat hij eenmaal heeft besloten om pensioen op te gaan bouwen, dit vol te houden tot hij zijn onderneming staakt, zijn pensioendatum bereikt of er economische omstandigheden zijn waardoor het niet langer zakelijk is om pensioenpremie te blijven afdragen.
Een beetje zoals bij PW artikel 12.
Tot slot wil ik nog een persoonlijk argument aanvoeren om de pensioenoplossing in de 2e pijler te creëren en niet in de 3e pijler. Dit argument is onze onbetrouwbare overheid.
Bij mijn ontslag van Nationale-Nederlanden heb ik mijn ontslagvergoeding in een stamrecht B.V. gestort met als doel om een extra pensioenuitkering te kunnen doen. Dit zodat ik de komende jaren als IB-ondernemer geen dure individuele lijfrente hoefde aan te schaffen.
Ik verwacht over een tweetal jaar van IB-ondernemer over te kunnen gaan naar DGA en dan ga ik natuurlijk mijzelf weer een 2e pijler pensioen toezeggen.
Maar nu heeft onze overheid bedacht dat ik wellicht tegen een gunstig belastingtarief mijn stamrecht B.V. weer leeg kan trekken. Indien dit tarief gunstiger is dan mijn verwachte belastingdruk na pensioendatum, ben ik een dief van mijn eigen portemonnee als ik dit niet doe.
Dus wellicht ga ik nu toch mijn eigen pensioenvoorziening liquideren, omdat de overheid dit stimuleert.
Indien de pensioenoplossing voor de IB-ondernemer in de 3e pijler gecreëerd wordt, is het zeer goed denkbaar dat bij de volgende crisis iedere IB-ondernemer dit potje weer mag openen om de economie weer op gang te brengen. Maar dat is niet het doel van een pensioenvoorziening.
De eekhoorns eten hun wintervoorraad dan bij de eerste herfststorm op.
Conclusie
Het is mijn stellige overtuiging dat er niet alleen naar een pensioenoplossing voor de ZZP-er moet worden gekeken, maar naar een pensioenoplossing voor alle IB-ondernemers.
En ik ben er ook van overtuigd dat de oplossing in de 2e pijler moet worden gecreëerd, en niet in de 3e pijler.
Tot slot denk ik dat er veel geleerd kan worden van de huidige verplichtgestelde beroepspensioenfondsen.
Link naar reactie
https://www.higherlevel.nl/forums/topic/43300-voorstel-voor-pensioenmogelijkheden-ib-ondernemers/Delen op andere sites
Aanbevolen berichten
11 antwoorden op deze vraag